Afstanden en grenzen > Iso-afstandslijnen
12345Iso-afstandslijnen

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Er zit links onder een op het eerste gezicht onverklaarbare uitstulping.

b

Bij Zeebrugge is de Belgische kust naar buiten toe uitgebouwd.

c

Nee, in de 12-mijlsgrens is die monding onzichtbaar, in de 3-mijlsgrens zie je hem wel terug.

Opgave 2
a

Zie figuur.

b

Omdat de afstand van elk punt van die lijn tot het eiland G altijd hetzelfde is, namelijk 5 km.

c

Die zit bij de inspringende rechte hoek van dit gebied.

d

Dit knikpunt moet op gelijke afstanden van de benen van een inspringende hoek liggen, dus op de bissectrice ervan.

Opgave 3
a

Zie figuur.

b

Omdat op die afstand de halve cirkels om de uiterste punten van deze plus telkens een gemeenschappelijk punt hebben.

c

Op een afstand van meer dan 2 cm bestaat een iso-afstandslijn altijd uit vier halve cirkels die telkens een gemeenschappelijk punt hebben. En alle halve cirkels zijn congruent. Bij kleinere afstanden zitten er ook altijd nog kleine rechte stukken is een iso-afstandslijn en naarmate de afstand kleiner wordt, worden de halve cirkels kleiner en die lijnstukken juist groter. Dan krijg je nooit gelijkvormige figuren.

Opgave 4

Doen. Het resultaat ziet er vrijwel net zo uit als de iso-1-afstandslijn in het voorbeeld.

Opgave 5
a

Een regelmatige vijfhoek maak je door vanuit het middelpunt van een cirkel met een straal van 2 sin ( 36 ° ) vijf stralen te tekenen die telkens hoeken van 72 ° met elkaar maken. De eindpunten van die stralen op de cirkel vormen een regelmatige vijfhoek.

Begin je door in één der hoekpunten van de vijfhoek loodrecht op de twee zijden die in dat hoekpunt samenkomen loodlijnstukken van 2 cm te tekenen. Tussen de eindpunten van die loodlijnstukken komt een cirkelboog en aan de anders kant van die eindpunten komen lijnstukken evenwijdig aan en evenlang als de twee zijden van de vijfhoek. En zo ga je verder...

b

De iso-2-afstandslijn bestaat uit vijf lijnstukken van 4 cm en één cirkel met een straal van 2 cm. De lengts ervan is daarom 5 4 + π 6 = 20 + 4 π cm.

Opgave 6
a

Doen.

b

Dat is alleen het snijpunt van beide diagonalen.

c

4 4 + π 6 = 16 + 6 π cm.

Opgave 7
a

Doen, controleer je antwoord met de applet.

b

Doen.

c

d = 2 2

Opgave 8
a

Zie figuur.

b

Er zit altijd een knikpunt in de iso-afstandslijnen.

Opgave 9
a

De iso-2-afstandslijn bestaat uit een lijnstuk van 4 cm, twee kwart cirkels met een straal van 2 cm en een halve cirkel met een straal van 6 cm.

b

4 + 2 1 4 π 4 + 1 2 π 12 = 4 + 8 π .

c

Het gebied heeft geen inspringingen.

Opgave 10
a

12 stuks.

b

De iso-6-sfstandslijn.

c

Er zijn altijd 4 knikpunten en die liggen op de bissectrices van de vier inspringende rechte hoeken.

Opgave 11
a

Zie figuur.

b

16 + 8 + 1 1 2 π 2 = 24 + 3 π .

c

De iso-2-afstandslijn bevat geen echte inham meer, hij heeft daarom een lengte van 16 + 1 1 2 π 4 = 16 + 6 π en dat is nog net iets langer dan de iso-1-afstandslijn.

Opgave 12
a

Dat zijn twee cirkels met als middelpunt het middelpunt van de gegeven cirkel en stralen 4 en 6 cm.

b

Een cirkel met als middelpunt het middelpunt van de gegeven cirkel en straal 10 cm en het middelpunt van de gegeven cirkel zelf.

c

Op een afstand van 0 tot 5 cm is elke iso-afstandslijn (die dan uit twee cirkel bestaat) even lang, namelijk 20 π cm.
Iso-afstandslijnen op grotere afstanden worden recht evenredig met de afstand langer.

Opgave 13

De zeshoek teken je door in een cirkel met een straal van 4 cm zes stralen te tekenen met tussenhoeken van telkens 60 °. Je verbindt dan de zes snijpunten van die stralen met de cirkel met elkaar.

De iso-2-afstandslijn maak je door in elk hoekpunt twee lijnstukken van 2 cm loodrecht op de zijden van de zeshoek te tekenen. Je verbindt de eindpunten van die lijnstukken met delen van Huygenscirkels en rechte lijnstukken evenwijdig aan de zijden van de zeshoek.
De totale lengte van die iso-afstandslijn is 6 4 + π 4 = 24 + 4 π cm.

Opgave 14

Aan de bovenkant van het gebied liggen de knikpunten op de middelloodlijn van de twee eindpunten van de inspringende halve cirkel, te beginnen in het middelpunt van die halve cirkel en dan verder naar boven.

Aan de onderkant van het gebied liggen de knikpunten op twee kromme lijnen vanuit de eindpunten van de uitspringende halve cirkel. (Die twee kromme lijnen vormen een deel van een parabool. Het gaat nu te ver om dit te bewijzen.)

verder | terug