Statistische methoden > Statistisch onderzoek
1234567Statistisch onderzoek

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Bijvoorbeeld politici, transportbedrijven, planologen en OV-bedrijven.

b

Omdat het gaat over onderzoek naar groepen mensen, waarbij maar een deel van de groep kan worden onderzocht.

c

Bijvoorbeeld het Centraal Planbureau (CPB), universiteiten, hogescholen, adviesbureaus.

Opgave V2

Denk na over

  • het aantal ouders en leerlingen dat je in het onderzoek betrekt (allemaal of een selecte groep);

  • de opzet van je steekproef. Wie ja je vragen stellen en waar baseer je de selectie op (loting, ouders en leerlingen die je al kent of die je toevallig op een dag tegenkomt enzovoort);

  • hoe je deze ouders en leerlingen gaat bevragen (via een enquête (op papier of online) of met persoonlijke of telefonische interviews enzovoort);

  • welke informatie je wilt hebben (bezit van hoeveelheid fietsen; hoe vaak op de fiets; recreatief of woon/werk of woon/school; de afstand woon/werk of woon/school; leeftijden; elektrische fiets of niet; wel/niet leuk om te fietsen enzovoort).

Opgave 1

In welke gevallen is er sprake van een aselecte steekproef? Licht je antwoord toe.

  • Je selecteert tien Deventernaren door uit het bevolkingsregister van Deventer de eerste tien namen te nemen die met de letter H beginnen.

  • Je kiest een provincie in Nederland door deze geblinddoekt op een kaart van Nederland aan te wijzen.

  • Je kiest vijf havo 4-leerlingen door uit een zak met dichtgevouwen lootjes met alle achternamen van leerlingen uit 4 havo zonder kijken de eerste vijf te halen.

Opgave 2
a

Dit is geen aselecte steekproef. De doelgroep voor het onderzoek is veel gevarieerder.

b

Om te beginnen kan het bezwaarlijk zijn om mensen te vragen naar wat ze gaan stemmen. Daarnaast is de politieke voorkeur van mensen erg afhankelijk van hun leefomstandigheden en die in Noord-Brabant zijn redelijk verschillend van die in andere provincies. De steekproef is dus niet representatief voor heel Nederland.

c

Het zijn nu alleen mensen die in winkelcentra winkelen. Er zijn meer mogelijkheden om aankopen te doen, zoals internet. Het is geen representatieve steekproef.

Opgave 3
  • lengte: kwantitatief, continu

  • plaats van herkomst: kwalitatief, nominaal

  • hobby: kwalitatief, nominaal

  • drie favoriete vakantiebestemmingen: kwalitatief, ordinaal

  • aantal zeehonden: kwantitatief, discreet

  • een score op een toets van veertig meerkeuzevragen: kwantitatief, discreet

  • buitentemperatuur: kwantitatief, continu

Opgave 4
a

Dit is een discrete variabele: het aantal kinderen geeft hele aantallen.

b

Je krijgt een te hoge schatting, want er zitten geen gezinnen zonder kinderen in je steekproef. En kinderen uit grote gezinnen zitten naar verhouding vaker in de steekproef, omdat de schoolgaande kinderen met broertjes of zusjes ook broertjes en zusjes op die school kunnen hebben, die dan dubbel worden geteld. Je zou de steekproef per gezin moeten uitvoeren.

Opgave 5
a

De populatie is: alle mensen van 10 jaar of ouder.
De variabele is: het gemiddelde aantal uur per week dat de persoon een computerspel speelt.
Een mogelijke steekproef: stel een enquête op onder mensen van alle leeftijden vanaf tien jaar (aselect), van alle leeftijden evenveel (representatief), en vraag hoeveel uur per week ze gemiddeld videospellen spelen.

b

De populatie is: alle mensen die mogen drinken.
De variabelen zijn: de hoeveelheid wijn die een persoon gemiddeld drinkt (glazen per week) en of deze persoon een man of een vrouw is.
Een mogelijke steekproef: stel een enquête op onder mensen van alle leeftijden vanaf achttien jaar (aselect), en van beide geslachten evenveel (representatief), en vraag hoeveel glazen wijn ze gemiddeld per week drinken.

Opgave 6

Je doet een onderzoek onder jongeren naar hun mening over smartphones.

Welke van de genoemde onderzoeksmiddelen is het meest geschikt?
Licht je antwoord toe.

een telefonische enquête

een vragenlijst in een meisjesblad

een vragenlijst via social media

een vragenlijst op straat vlak bij een winkelcentrum

Opgave 7
a

Kwalitatief, nominaal: iemands religie, of afwezigheid daarvan, valt niet in een getal uit te drukken.

b

Kwantitatief, discreet: het aantal kinderen met een vorm van autisme heeft geen tussenwaarden.

c

Kwalitatief, ordinaal: tekenfilms zijn niet in getallen uit te drukken, maar ze worden wel gerangschikt aangeleverd.

d

Kwantitatief, continu: het gewicht van een bacteriecultuur heeft veel tussenwaarden.

e

Kwantitatief, discreet: het aantal verkochte vliegtickets heeft geen tussenwaarden.
Dat er naar aanleiding van het onderzoek een top 10 wordt opgesteld maakt het onderzoek niet kwalitatief ordinaal. De top 10 is berekend aan de hand van getallen.

Opgave 8
a

Noem een leeftijd. Leerlingen van achttien zullen veel meer betrokken zijn dan jongere leerlingen. Je kunt dit meten door bijvoorbeeld te vragen of achttienjarigen gaan stemmen. Dan wordt de vraag: hoeveel procent van de achttienjarige vwo-leerlingen gaat stemmen?

b

Bij wie meet je dit? En voor welk vak? En ook voor welk onderdeel? Je zou kunnen vragen: wat is het gemiddelde cijfer dat je haalde voordat je met bijles begon en wat is het gemiddelde cijfer voor dat vak nu, gemeten over bijvoorbeeld vier maanden, waarin je les had.

Opgave 9

Populatie: de geproduceerde banden.
Variabele: het aantal geproduceerde banden (per dag).
Soort variabele: kwantitatief, discreet.

Opgave 10
a

Bij een aselecte steekproef zou elke kilometer autoweg in Nederland evenveel kans moeten hebben om onderzocht te worden op files. In het beschreven onderzoek wordt vrijwel het hele verkeersnet uitgesloten van het onderzoek, omdat alleen op die ene weg op Texel onderzoek wordt gedaan.

b

Een autoweg op het waddeneiland Texel is zeker niet representatief voor het hele verkeersnet in Nederland. Alleen in de nacht onderzoek doen naar files is zeker niet representatief voor alle tijdstippen door de week heen.

c

Automerk is een kwalitatieve variabele, aantal auto's per uur is een discrete kwantitatieve variabele, snelheid is een kwantitatieve continue variabele.

Opgave 11
a

Dit is maar één beroepsgroep. Misschien niet een erg stressvolle. Een gelaagde steekproef met personen (mannen én vrouwen) uit verschillende beroepsgroepen is beter.

b

Als mensen weten dat ze een medicijn gebruiken heeft dat al invloed op de uitwerking ervan. Om dat te voorkomen gebruik je een placebo, zodat niemand weet of hij een medicijn slikt of niet.

c

`11000-104 = 10896` en `10896/11000 * 100 ~~ 99` %.

d

`104/11000 ~~ 0,0095` en `189/11000 ~~ 0,0172` .
Je vergelijkt met `1,72 - 0,95 = 0,77` %.
De procentuele verlaging van het percentage is `45` %, namelijk `0,45*1,72` % `≈0,77` %.
Het klopt ook al is de verlaging maar `0,77` procentpunt.

Opgave 12
a

Dat kun je niet weten, want er staat niet bij hoe de steekproef is getrokken. De uitkomst 1, 11, 21, 31, 41, 51, 61, 71, 81 en 91 is net zo waarschijnlijk als iedere andere uitkomst.

b

Mogelijk zijn het allemaal hoekwoningen en die verbruiken meestal meer energie.

c

Selecteer uit de groep middenwoningen met een tuin op het noorden vijf huizen, doe hetzelfde bij de groep middenwoningen met een tuin op het zuiden. Kies dan uit de groep hoekwoningen op het noorden aselect twee huizen en doe hetzelfde bij de groep hoekwoningen op het zuiden.

Opgave 13
a

Lichaamslengte, tijdsbesteding: continu kwantitatief. Leukste vak, ontbijtgewoonte, favoriete popster of popgroep: kwalitatief. Zakgeld, bijverdienste: discreet kwantitatief.

b

Continu kwantitatief: hoelang ... (met categorieën waaruit je kunt kiezen).
Kwalitatief: welk(e) ... (met categorieën waaruit je kunt kiezen, plus een open antwoordmogelijkheid, anders namelijk ...).
Discreet kwantitatief: hoeveel ... (met categorieën waaruit je kunt kiezen).

c

Vraag niet naar een mening of naar de toekomst, maar naar feiten. Bijvoorbeeld:

  • Hoeveel kilometer woon je van school?

  • Hoeveel broers en zusters heb je?

  • Heb je gescheiden ouders?

Opgave 14
a

Er zijn te weinig mogelijkheden om uit te kiezen.

b

Je wilt vragen naar een mening, maar je vraagt naar een feit waarvan allang wetenschappelijk bekend is wat gezonder is.

c

Het is een open vraag. Je krijgt veel verschillende antwoorden en dat is weer moeilijker te verwerken en te vergelijken.

d

Als er niet bij staat wat jij gegeten hebt, of als je niet ontbeten hebt, kun je de vraag niet beantwoorden.

e

Bijvoorbeeld: "Waarmee ontbijt je meestal?"
En dan laten kiezen uit:

  • brood met hartig beleg (ham, kaas, enzovoort)

  • brood met zoet beleg (jam, hagelslag, enzovoort)

  • melk of yoghurt met granen erin (muesli, havermout, cruesli, cornflakes, enzovoort)

  • drinkontbijt

  • fruit

  • iets anders

  • ik ontbijt niet

Opgave 15Eigen onderzoek: opzet onderzoek fietsgebruik
Eigen onderzoek: opzet onderzoek fietsgebruik
a

Bijvoorbeeld:

  • Is de niet-elektrische fiets het meest gebruikte vervoersmiddel waarmee leerlingen naar school komen?

  • Hoeveel investeren ouders van leerlingen in de fiets waarop hun kinderen naar school komen?

b

Vraag bijvoorbeeld aan de leerlingen:

  • Hoe vaak fiets jij gemiddeld per week naar school?

  • Hoeveel fietsen heb je om mee naar school te kunnen fietsen?

  • Fiets je met een elektrische fiets naar school?

  • Hoeveel versnellingen heeft je (meest gebruikte) fiets?

Vraag bijvoorbeeld aan de ouders:

  • Hoe belangrijk vindt u het op een schaal van 1 tot en met 10 dat uw kind naar school fietst?

  • Hoelang moet uw kind met een fiets doen?

  • Wat geeft u maximaal uit als uw kind een nieuwe fiets nodig heeft?

  • Met welk vervoersmiddel gaat u het vaakst zelf naar de school voor bijvoorbeeld tafeltjesavond?

c

Bijvoorbeeld:

  • gemiddeld aantal fietsschooldagen per week = kwantitatief (naar keuze discreet of continu, want een gemiddelde kan altijd een decimaal getal zijn, ook al is dat soms vreemd binnen de context)

  • aantal fietsen = discreet kwantitatief

  • elektrische fiets = kwalitatief (elektrisch of mechanisch)

d

Bijvoorbeeld:

  • Koppel alle leerlingnummers elk aan een uniek toevalsgetal.

  • Maak met behulp van de toevalsgetallen twee even grote lotingen uit de leerlingnummers: een set voor leerlingen en een set voor ouders van leerlingen.

e

Bijvoorbeeld:

  • Vraag de school of je, verspreid over een paar ochtenden, de leerlingen uit de steekproef om de beurt een kwartiertje uit hun les mag halen om ze in een aparte ruimte uit te leggen waar het onderzoek voor dient en aan hen vervolgens de vragen te stellen.

  • De ouders zou je 's avonds kunnen bellen als je van school de bijbehorende telefoonnummers krijgt. Bij geen gehoor probeer je het nog een paar keer op andere avonden of in het weekend.

Opgave 16

Populatie: satellieten die nu in een baan rond de aarde hangen.
Variabele: de gemiddelde omlooptijd van deze satellieten.
Soort variabele: kwantitatief, continu.

Opgave 17
a

Het gaat hier om rijke kinderen uit één land. Je had in ieder geval de verhouding arm/rijk in de testgroep gelijk moeten maken met de daadwerkelijke verhouding die er toen in Amerika bestond. Ook had je de test in meerdere landen moeten uitvoeren.

b

Als mensen weten dat ze een vaccin gebruiken heeft dat al invloed op de uitwerking ervan. Om dat te voorkomen gebruik je een placebo, zodat niemand weet of hij een vaccin heeft gehad of niet.

c

`~~100` %

d

`497/540430 ~~ 0,00092` en `184/540430 ~~ 0,00034` .
Je vergelijkt `0,092` % met `0,034` %, het verschil is `0,058` %.
En `0,63* 0,00092 ≈ 0,058` .

verder | terug