Statistische methoden > Statistisch onderzoek
1234567Statistisch onderzoek

Verwerken

Opgave 9

Een fabriek produceert autobanden. Omdat een bestelling achterloopt op schema onderzoekt de fabrieksmanager of de dagelijkse productie wel hoog genoeg is. Dan kan hij nadenken over verdere maatregelen.

Deze situatie vraagt om een statistisch onderzoek. Benoem de populatie, de variabele en het soort variabele.

Opgave 10

Stel je voor dat een onderzoeker voor een onderzoek naar de filedruk in Nederland naar waddeneiland Texel gaat en daar 's nachts het aantal auto’s op een van de wegen checkt. Hij noteert per voorbijrijdende auto het merk en de snelheid.

a

Leg uit waarom dit geen aselect onderzoek is.

b

Leg uit waarom dit geen representatief onderzoek is.

c

Wat voor soort variabele (kwalitatief, kwantitafief discreet of kwantitatief continu) zijn de volgende variabelen?

  • automerk

  • aantal auto's per uur

  • snelheid

Opgave 11

In de jaren 1982-1988 werd onder `22000` mannelijke Amerikaanse artsen onderzoek gedaan naar de invloed van aspirine op hart- en vaatziekten bij de gemiddelde Amerikaanse man. De helft van de artsen gebruikte om de dag 300 milligram aspirine, wat ongeveer gelijkstaat aan een "gewoon" aspirientje. De andere helft slikte een placebo ( "fopmiddel" ). Van de aspirineslikkers kregen `104` personen een hartinfarct, van de placeboslikkers waren dat er `189` . De conclusie van het onderzoek was dat het risico op een hartinfarct met ongeveer `45` % wordt verlaagd door het slikken van aspirine. Dat dit grote verschil aan toeval was te wijten, vond men uitgesloten vanwege het grote aantal mensen dat aan de studie meewerkte.

a

Waarom is hier geen sprake van een representatieve steekproef?
Hoe had deze steekproef moeten worden samengesteld?

b

Waarom werd er van placebo’s gebruikgemaakt?

c

Hoeveel procent van de `11000` aspirineslikkers heeft baat gehad bij het slikken van aspirine?

d

Volgens de tekst wordt de kans op een hartinfarct met `45` % verlaagd.
Klopt dit?

Opgave 12

In een straat staan precies honderd woningen. Het zijn twintig blokken van vijf woningen. Aan iedere kant van de weg staan tien blokken. Je hebt een even kant met de huisnummers 2 tot en met 100, met een tuin op het zuiden. Je hebt een oneven kant met de huisnummers 1 tot en met 99, met een tuin op het noorden.

a

Een energiebedrijf wil het gasverbruik in deze straat onderzoeken. Het bedrijf neemt een steekproef van tien huizen: de huisnummers 1, 11, 21, 31, 41, 51, 61, 71, 81 en 91. Is deze steekproef aselect getrokken?

b

Het gemiddelde gasverbruik dat de onderzoeker bij de tien huizen vindt, blijkt veel hoger te zijn dan het gemiddelde in de straat in werkelijkheid blijkt te zijn. Hoe kan dat?

c

Bedenk een manier om aselect tien huizen uit de straat voor het onderzoek te selecteren, zodat het gemiddelde gasverbruik van de tien huizen representatief is voor de hele straat.

Opgave 13

De "Nationale Doorsnee" was in 2000 een landelijk statistiekproject voor leerlingen uit leerjaar 1 en 2. Centrale vraag was: wie is de gemiddelde leerling van Nederland? Het ging bij dit project om negen kenmerken:

  • lichaamslengte

  • ontbijtgewoonte

  • tijdsbesteding sport

  • tijdsbesteding tv

  • tijdsbesteding computer

  • leukste vak op school

  • zakgeld per week

  • bijverdienste per week

  • favoriete popster of popgroep

a

Naar welk soort variabele verwijst elk van deze kenmerken? Kwalificeer ze met kwalitatief, kwantitatief, discreet of continu.

b

Bedenk bij elk kenmerk een goede vraag die aansluit bij de door jou genoemde soort variabele.

c

Welk tiende kenmerk en welke tiende vraag zou je kunnen toevoegen om de gemiddelde leerling van Nederland nog verder te typeren?

Opgave 14

Veel onderzoek gebeurt door mensen een vragenlijst te laten beantwoorden. Het opstellen van de juiste vragen is erg belangrijk. Op slechte vragen krijg je slechte antwoorden. Stel je bent nieuwsgierig wat de leerlingen uit je klas bij het ontbijt eten.

a

Je bedenkt als vraag: "Wat vind je lekkerder op de boterham, hagelslag of kaas?" Leg uit waarom deze vraag hier niet goed is.

b

Je bedenkt ook de vraag: "Wat is gezonder: een witte boterham of een bruine boterham?" Leg uit waarom ook deze vraag hier niet goed is.

c

Je zou ook aan elke leerling kunnen vragen: "Schrijf op wat je vanmorgen hebt gegeten als ontbijt." Wat is een nadeel van deze vraag?

d

Je zou kunnen vragen: "Geef met een kruisje aan wat je vanmorgen als ontbijt hebt gehad. Kies uit bruin brood, yoghurt met muesli en/of fruit."

Wat is er mis met deze vraag?

e

Welke vraag zou jij stellen waarop je een zinvol antwoord krijgt?
Probeer uit of het een handige en goede vraag is.

verder | terug