De omtrek van een vlakke figuur is de som van de lengtes van de zijden en/of gebogen randen.
Voor het berekenen van lengtes moet je soms de stelling van Pythagoras gebruiken.
De oppervlakte van een vlakke figuur is de grootte van het vlak van de figuur.
Handige formules:
vlakke figuur | omtrek | oppervlakte |
rechthoek lengte `l` , breedte `b` |
`2*l+2*b` | `l * b` |
driehoek zijden `a` , `b` , `c` basis `b` , hoogte `h` |
`a+b+c` | `1/2 * b * h` |
cirkel straal `r` , diameter `d` |
`pi*d` of `2pi*r` | `pi*r^2` |
Van een ruimtelijke figuur is de oppervlakte gelijk aan de oppervlakte van de uitslag
ervan.
Voor ruimtelijke figuren met alleen platte grensvlakken is de oppervlakte gelijk aan
de som van de oppervlaktes van die grensvlakken.
Voor ruimtelijke figuren met ook gebogen grensvlakken bestaan formules.
figuur | formule oppervlakte |
bol | `o p p =4*pi*r^2` |
cilinder | `o p p =2*pi*r^2 +2*pi*r*h` |
kegel | `o p p =pi*r*sqrt(r^2+h^2)+pi*r^2` |