Kansrekenen > Kansen optellen/aftrekken
12345Kansen optellen/aftrekken

Verwerken

Opgave 8

Bij een bloemenkraampje zijn alleen nog rozen en tulpen te koop: `20` tulpen en `25` rozen.

Er zijn `10` witte, `5` gele en `5` paarse tulpen en er zijn `12` witte rozen en `13` gele rozen.

De verkoper heeft alle bloemen in één emmer verzameld, hij pakt zonder te kijken een bloem.

Welk(e) van de volgende gebeurtenissen sluiten elkaar uit?

tulp en roos

tulp en geel

geel en roos

paars en roos

Opgave 9

Bij een bloemenkraampje zijn alleen nog rozen en tulpen te koop: `20`  tulpen en `25`  rozen. Er zijn `10`  witte, `5`  gele en `5`  paarse tulpen en er zijn `12`  witte rozen en `13`  gele rozen. De verkoper heeft alle bloemen in één emmer verzameld. De verkoper pakt zonder te kijken een bloem.

a

Hoe groot is de kans dat hij een roos pakt?

b

Hoe groot is de kans dat hij een paarse bloem pakt?

c

Hoe groot is de kans dat hij géén paarse bloem pakt?

d

Hoe groot is de kans dat hij een gele bloem pakt?

e

Hoe groot is de kans dat hij een gele bloem of een tulp pakt?

Opgave 10

Voor de ontwikkeling van kinderen zijn doosjes in de handel gebracht met plastic rondjes, vierkantjes, rechthoekjes en driehoekjes. Van elke soort zijn er grote en kleine stukjes. Van elke soort en elke grootte zijn er twee rode stukjes, twee gele en twee blauwe. Totaal dus `48` stuks.
Bereken voor een aselect gekozen stukje de kans.

a

Het stukje is geel of een vierkantje.

b

Het stukje is rood of geen vierkantje.

c

Het stukje is klein of geen vierkantje.

d

Het stukje is blauw of geel of een driehoekje.

Opgave 11

Bij een spel moet je eerst kop of munt gooien. Gooi je kop, dan moet je met één dobbelsteen gooien. Gooi je munt, dan mag je met twee dobbelstenen gooien. Bereken de volgende kansen.

a

De kans dat je `12` ogen gooit.

b

De kans dat je `7` ogen gooit.

c

De kans dat je 7 of 12 ogen gooit.

d

De kans dat je meer of minder dan `7` ogen gooit.

e

De kans dat je `6` ogen gooit.

Opgave 12

Van de leerlingen van een school is `52` % meisje, `48` % jongen. Eén van elke dertien meisjes draagt een hoofddoek, één van elke zestien jongens draagt een basketbalpet.

a

Hoeveel procent van de leerlingen draagt een hoofddoek? Hoeveel procent een basketbalpet?

b

Hoe groot is de kans dat een aselect aangewezen leerling een jongen zonder pet is?

c

Hoe groot is de kans dat een aselect aangewezen leerling een meisje is of iets op het hoofd draagt?

d

Hoe groot is de kans dat een aselect aangewezen leerling een jongen is of niets op het hoofd draagt?

e

Beschrijf de complementaire gebeurtenis van die bij d.

verder | terug