`12/2652 =1/221`
`29/884`
Er wordt niet teruggelegd, dus bij de tweede trekking zijn er minder kaarten in het spel.
`text(P)(text(eerste harten en tweede schoppen)) = 13/52 * 13/51 = 13/204`
Een harten- en een schoppenkaart is eerst een harten- en dan een schoppenkaart of
eerst een schoppen- en dan een hartenkaart.
`text(P)(text(een harten en een schoppen)) = 2 * 13/204 = 13/102`
De kans op een gebeurtenis als deze kans afhankelijk is van een vorige gebeurtenis.
`13/51`
Een vrouw en een heer kan op twee manieren, namelijk eerst een vrouw en dan een heer
of eerst een heer en dan een vrouw.
`text(P)(text(een vrouw en een heer)) = 4/52 * 4/51 + 4/52 * 4/51 = 8/663`
Gebruik de productregel voor onafhankelijke kansen:
`text(P)(B text( en ) B) = 4/10 * 4/10 = 4/25`
`text(P)(R text( en ) R) = 6/10 * 6/10 = 9/25`
Hier wordt steeds teruggelegd.
`text(P)(B text( en ) B) = text(P)(B_1) * text(P)(B_2 | B_1) = 4/10 * 3/9 = 2/15`
`text(P)(R text( en ) R) = text(P)(R_1) * text(P)(R_2 | R_1) = 6/10 * 5/9 = 1/3`
Nadat de eerste blauwe gekozen is, zijn er nog `3` blauwe over van de in totaal dan `9` balletjes.
`text(P)(B_2 | B_1) = 3/9 = 1/3`
Het zijn allebei knikkers van de tweede trekking: de ene gebeurtenis kan daarom nooit vooraf gaan aan de andere.
Dit is een situatie zonder terugleggen. De bijbehorende kansboom bestaat maar liefst uit `32` lagen en dus krijgen we veel vermenigvuldigingen volgens de productregel: `text(P)(32 text( A's)) = 200/800 * 199/799 * 198/798 * ... * 169/769` .
Dit kan een stuk slimmer door gebruik te maken van combinatoriek:
Het aantal gunstige mogelijkheden is
`((200),(32))`
en het totaal aantal mogelijkheden is
`((800),(32))`
.
`text(P)(32 text( A's)) = (((200),(32))) / (((800),(32))) ~~7,4 * 10^(text(-)21) ~~ 0` .
Ook dit kan worden uitgerekend met combinaties, alleen nu kies je uit drie verschillende groepen:
`text(P)(10 text( A's en ) 15 text( C's en ) 7 text( D's)) = ( ((200),(10)) * ((200),(15)) * ((200),(7)) ) /( ((800),(32)) )~~ 4,7 * 10^(text(-)7)`
`text(P)(B_2 )=text(P)(R_1 text( en )B_2 )+text(P)(B_1 text( en )B_2 )=`
`text(P)(B_2 |R_1 )+text(P)(B_1 )*text(P)(B_2 |B_1 )=6/10*4/9+4/10*3/9=2/5`
Of bedenk dat er voor de tweede knikker twee mogelijkheden zijn: rood of blauw. De
kans op blauw is dus:
`text(P)(B_2)=1-text(P)(R_2)=1-3/5=2/5`
.
Gevraagd:
`text(P)(B_1 | B_2)`
volgens het voorbeeld is deze kans gelijk aan:
`(text(P)(B_1 text( en ) B_2)) / (text(P)(B_2))`
`text(P)(B_1 text( en ) B_2) = 4 / 10 * 3 / 9 = 12 / 90`
`text(P)(B_2) = 4 / 10 * 3 / 9 + 6 / 10 * 4 / 9 = 36 / 90`
Dus:
`text(P)(B_1 | B_2) = (12 /90) / (36 / 90) = 12 / 36 = 1 / 3`
.
`text(P)(B_1 | R_2) = (text(P)(B_1 text( en ) R_2)) / (text(P)(R_2))`
`text(P)(B_1 text( en ) R_2) = 4 / 10 * 6 / 9 = 24 / 90`
`text(P)(R_2) = 4 / 10 * 6 / 9 + 6 / 10 * 5 / 9 = 54 / 90`
Dus:
`text(P)(B_1 | R_2) = 24 / 54 = 4 / 9`
.
`text(P)(3 text( rode)) = 7 / 20 * 6 / 19 * 5 / 18 = 7 / 228`
`text(P)(B_3 | R_1 text( en ) R_2) = 8 / 18 = 4 / 9`
Je kunt dit nu op twee manieren doen. De tot nu toe gebruikte manier is:
`text(P)(B_3 text( en ) R_1 text( en ) R_2) = text(P)(R_1R_2B_3) = 7 / 20 * 6 / 19
* 8 / 18 = 14 / 285`
Of: gebruik de productregel voor afhankelijke kansen en de al berekende kans in b:
`text(P)(B_3 text( en ) R_1 text( en ) R_2) = text(P)(R_1R_2) * text(P)(B_3 | R_1R_2)
= 7 / 20 * 6 / 19 * 4 / 9 = 14 / 285`
In de bijbehorende kansboom kun je drie routes vinden waarbij twee knikkers rood zijn en de ander wit. Elk van deze routes heeft bijbehorende kans van `7 / 20 * 6 / 19 * 5 / 18 = 210 / 6840` .
Er zijn ook drie routes met twee rode knikkers en een blauwe. Ieder van deze routes heeft bijbehorende kans van `7 / 20 * 6 / 19 * 8 / 18 = 336 / 6840` .
`text(P)(text(twee rode)) = 3 * 210 / 6840 + 3 * 336 / 6840 = 91 / 380`
Er zijn
`6`
routes in de bijbehorende kansboom die hieraan voldoen:
`text(P)(text(drie verschillende kleuren)) = `
`text(P)(RWB) + text(P)(RBW) + text(P)(WRB) + text(P)(WBR) + text(P)(BRW) + text(P)(BWR) = `
`6 * text(P)(RWB) = 6 * 7 / 20 * 5 / 19 * 8 / 18 = 1680 / 6840 = 14 / 57`
Dit is een voorwaardelijke kans:
`text(P)(text(heeft tuberculose) | text(geeft reactie op test))`
. In totaal geven
`197`
mensen een reactie op de test; daarvan hebben er
`98`
ook echt tuberculose.
`text(P)(text(heeft tuberculose) | text(geeft reactie op test)) = 98 / 197 ~~ 0,4975`
Dit is een voorwaardelijke kans:
`text(P)(text(heeft tuberculose) | text(geeft geen reactie op test))`
. In totaal geven
`9803`
mensen geen reactie op de test; daarvan hebben er
`2`
toch tuberculose.
`text(P)(text(heeft tuberculose) | text(geeft geen reactie op test)) = 2 / 9803 ~~
0,0002`
Hier hoort een kansboom bij van `3` lagen diep; situatie zonder terugleggen.
`text(P)(text(vierde van de zeven sokken hoort bij allereerste)) = 8/8 * 6/7 * 5/6 * 1/5 = 1/7`
Een kansboom van twee lagen volstaat nu.
`text(P)(text(tweede of derde sok hoort bij allereerste)) = 8/8 * 1/7 + 8/8 * 6/7 * 1/6 = 1/7 + 1/7 = 2/7`
Maak eventueel een kansboom met twee lagen: bovenste laag met de bloedgroepen, onderste laag per bloedgroep de twee Rhesus-factoren.
`text(P)(text(A en Rh-positief)) = 40/100 * 85/100 = 0,34 = 34` %
Maak eventueel een kansboom met twee lagen: bovenste laag met de bloedgroepen, onderste laag per bloedgroep de twee Rhesus-factoren.
`text(P)(text(O en Rh-negatief)) = 45/100 * 15/100 = 0,0675 = 6,75` %
`text(P)(text(Rh-negatief is en niet bloedgroep O)) = 15/100 * (100 - 45)/100 = 0,0825 = 8,25` %
Je kunt de acht kansen allemaal uitrekenen en dan de kleinste van de acht kiezen ( `0,75` %).
Je kunt ook redeneren:
Bloedgroep AB is de meest zeldzame bloedgroep en Rh-negatief is de meest zeldzame Rhesusfactor, dus hun combinatie zal de zeldzaamste combinatie zijn.
`text(P)(text(vrouw))=55/116~~0,474~~47,4` %
`text(P)(text(vrouw en een tatoeage))= 9/116~~0,078~~7,8` %
`text(P)(text(piercing))=18/116=9/58`
`text(P)(V text( man en ) V text( piercing))=6/116=3/58`
`text(P)(V text( piercing)|V text( man))=(text(P)(V text( man en ) V text( piercing)))/(text(P)(V text( man))) = ((6) / 116) / (61/116) = 6/61`
Gebruik eventueel een kansboom met vier lagen voor elke worp; de situatie is met terugleggen.
`text(P)(text(minstens 1 zes)) = 1 - text(P)(text(geen zes)) = 1 - (5/6)^4 ~~ 0,518 = 51,8` %
Dat is groter dan `50` %.
`text(P)(text(minstens 1 keer dubbel 6)) = 1 - text(P)(text(geen dubbel))=1-(5/6 * 5/6 + 2 * 1/6 * 5/6)^24 = 1 - (35/36)^24 ~~ 0,491 = 49,1` % en dit is kleiner dan `50` %.
Gebruik de grafische rekenmachine om te berekenen wanneer `1 - (35/36)^n ge 0,5` .
Of probeer een aantal waarden uit.
Je vindt dat deze kans bij `n = 25` voor het eerste groter is dan `50` %.
`text(P)(1234 ) = 1/10 * 2/9 * 3/8 * 4/7 = 24/5040 = 1/210`
`text(P)( 4321 ) = 4/10 * 3/9 * 2/8 * 1/7 = 24/5040 = 1/210`
`text(P)( 3344 ) = 3/10 * 2/9 * 4/8 * 3/7 = 72/5040 = 3/210 = 1/70`
Je hebt dan telkens van alle vier de cijfers één kaartje nodig.
Rekenkundig gezien: je krijgt als teller altijd een vermenigvuldiging van de getallen `1` , `2` , `3` en `4` en als noemer krijg je altijd de vermenigvuldiging `10*9*8*7` .
Schrijf de algemene productregel om en dan krijg je:
`text(P)( T = 34 | E = 12) = (text(P)( T = 34 text( en ) E = 12)) / (text(P)( E = 12))`
`text(P)( T = 34 text( en ) E = 12) = text(P)( 1234) = 1/210`
`text(P)(E = 12) = 1/10 * 2/9 = 2/90`
`text(P)( T = 34 | E = 12) = (1/210) / (2/90) = 3/14`
Op eenzelfde manier bereken je:
`text(P)( T = 12 | E = 34) = (text(P)( T = 12 text( en ) E = 34)) / (text(P)( E = 34)) = (1/210) / (3/9 * 4/10) = 1/28`
`1/10`
Zie ook a en b en bedenk dat er maar één gemerkte kaart is. Die kans is ook `1/10` .
`text(P)(text(derde gemerkt)) = 9/10 * 8/9 * 1/8 * 7/7 = 1/10`
`text(P)(text(getal begint met een 3)) = 3/10`
`text(P)(text(getal eindigt met een 3)) = 3/10`
`text(P)(text(begint en eindigt met een 3)) = 1/15 `
Maak een kruistabel. Ga uit van `1000` personen en maak met de gegevens een kruistabel:
medicijn A |
medicijn B |
totaal |
|
genezen |
`855` |
`75` |
`930` |
niet genezen |
`45` |
`25` |
`70` |
totaal |
`900` |
`100` |
`1000` |
Het gaat om de `930` genezen personen. `75` hebben medicijn B gekregen.
`text(P)(text(medicijn B)) = 75/930 ~~ 0,081`
of
Maak een kansboom: bovenste laag geeft de kansen op medicijn A en B, onderste laag geeft de kansen op wel of geen genezing.
Je kunt als volgt redeneren en rekenen:
Ga uit van `1000` zieken.
`90/100 * 95/100 * 1000 = 855` zieken genezen door medicijn A.
`10/100 * 0,75 * 1000 = 75` zieken genezen door medicijn B.
`text(P)(text(genezen persoon heeft medicijn B gekregen)) = 75 / (855 + 75) = 5/62 ~~ 0,081`
of
Je kunt ook rekenen met de algemene productregel voor onafhankelijke kansen:
`text(P)(text(genezen persoon heeft medicijn B gekregen))` is een voorwaardelijke kans: `text(P)(text(B) | text(genezen))`
In woorden: de kans op medicijn B als je weet dat de persoon al genezen is.
Productregel:
`text(P)(text(B en genezen)) = text(P)(text(genezen)) * text(P)(text(B) | text(genezen))` dus `text(P)(text(B) | text(genezen)) = (text(P)(text(B en genezen)))/(text(P)(text(genezen)))`
Reken zelf na dat je hiermee exact dezelfde kans berekent.
De kans dat de winnaar meteen de juiste deur kiest, is `1/3` . Hij wisselt niet, dus die kans blijft `1/3` .
Er zijn nu drie mogelijkheden:
Je kiest de deur waar de prijs achter zit. De spelleider opent een lege deur. Jij wisselt en verliest.
Je kiest de eerste deur waar geen prijs in zit. De spelleider opent de andere lege deur. Jij wisselt en wint.
Je kiest de tweede deur waar geen prijs in zit. De spelleider opent de andere lege deur. Jij wisselt en wint.
Drie mogelijke situaties met een winkans van `2/3` .
Gebruikt pep is P en twee mogelijkheden + en -.
De gevraagde kans is een voorwaardelijke kans: `text(P)(text(P | P+))` .
Maak een kruistabel met de gegevens:
pep-test | gebruiker | geen gebruiker | |
positief | 9 | 9 | 18 |
negatief | 1 | 81 | 82 |
10 | 90 | 100 |
De kans dat een postief geteste deelnemer ook gebruiker is, is dus `9/18=50` %.
Je kunt de kans ook berekenen uit P(P en P+) en P(P+). Het handigste is dan om een kansboom van twee lagen te maken. De bovenste laag bestaat uit twee takken: "gebruiker" en "geen gebruiker" . De onderste laag splitst ook uit in tweeën: "test positief" en "test negatief" .
`text(P)(text(P en P+)) = text(P)(text(P)) * text(P)(text(+)) = (10/100) * (90/100) = 9/100`
`text(P)(text(P+)) = text(P)(text(P en P+)) + text(P)(text(niet P)) * text(P)(text(P+)) = 9/100 + (90/100 * 10/100) = 18/100`
De gevraagde kans `text(P)(text(P | P+)) = (text(P)( text(P en P+))) / (text(P)(text(P+))) = (9/100)/(18/100) = 9/18 = 1/2 = 50` %
`1/6`
`1/3` en `2/5`
`3/4`
`0,1992`
`0,2161`
`0,5607`
`0,006`
`0,392`
`0,014`
`4/7`