Voor een biologiepracticum moet het aantal slakken op een stuk grond worden geteld. Het stuk grond wordt in stukken van `1` m2 verdeeld. Iedere leerling telt het aantal slakken op vier van die stukken. Je ziet de resultaten.
aantal slakken per m2 | `2` | `3` | `4` | `5` | `6` | `7` | `8` | `9` |
frequentie | `16` | `14` | `7` | `4` | `2` | `3` | `1` | `1` |
Om welke populatie gaat het hier? Om welke variabele? En om welke soort variabele?
Hoeveel m2 is de oppervlakte van het stuk grond?
Hoeveel leerlingen hebben er geteld?
Hoeveel slakken zijn er totaal geteld?
Hoe groot is de proportie m2 met `7` slakken op het stuk grond?
Hoeveel slakken zijn er gemiddeld per m2 gevonden?
Leerlingen in een brugklas hebben hun schoenmaat gegeven.
40 – 42 – 37 – 38 – 40
35 – 41 – 36 – 38 – 37
38 – 40 – 40 – 40 – 39
40 – 39 – 38 – 41 – 40
41 – 39 – 39 – 39 – 34
41 – 37 – 38 – 45 – 42
Maak een frequentietabel en een tabel met relatieve frequenties.
Maak ook een cumulatieve relatieve frequentietabel van de schoenmaten.
Hoeveel procent van de leerlingen in deze klas heeft een schoenmaat boven de 40?
Maak een frequentietabel met relatieve frequenties en cumulatieve relatieve frequenties waarin de schoenmaten zijn opgedeeld in klassen van vier schoenmaten breed.
Maak op basis van deze nieuwe frequentietabel een schatting van het percentage leerlingen in deze klas met een schoenmaat boven de 40. Waarom is dat alleen een schatting?