Continue kansmodellen > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Jongens: μ 180,4 en σ 7,88 cm.
Meisjes: μ 168,8 en σ 7,08 cm.

b

Eigen antwoord.

c

Denk om gebruik van de bovengrenzen!

d

Ze zijn redelijk normaal verdeeld.

e

`text(P)(J < 168,8 | mu = 180,4 text( en ) sigma = 7,88) ~~ 0,070` dus ongeveer `7` %.

f

`text(P)(M > 180,4 | mu = 168,8 text( en ) sigma = 7,08) ~~ 0,051` dus ongeveer `5` %.

Opgave 2
a

Dan moet de tweede sok zitten tussen 45,8 en 47,2 cm: 15,9% (ofwel 16%).

b

Nee, want de eerste sok wijkt nu verder van het gemiddelde van 47 cm af, dus de omliggende kansen ook.

c

Dan moet de tweede sok zitten tussen 48,8 en 50,2 cm: 0%.

Opgave 3
a

Ongeveer 9,5%.

b

Vanaf 290 dagen.

c

Ongeveer 0,3%.

Opgave 4
a

Ongeveer 4,8%.

b

`text(P)(T < 60 | mu = 62 text( en ) sigma = 0,06 * sqrt(20)) ~~ 0`

c

Je verwacht gemiddeld 3,1 gram met een standaardafwijking van 0,06 20 0,013 gram.

d

`text(P)(G < 3 | mu = m text( en ) sigma = 0,06) = 0,01` geeft 3 - m 0,06 - 2,32 zodat μ = m 3,14 gram.

e

`text(P)(G < 3 | mu = 3,1 text( en ) sigma = s) = 0,01` geeft 3 - 3,1 s - 2,32 zodat σ = s 0,04 gram.

Opgave 5
a

K is het gewicht van een kuipje.
`text(P)(496 < K < 502 | mu(K) = 500 text( en ) sigma(K) = 4) ~~ 0,5328`

b

D is het gewicht van een volle doos.
μ ( D ) = 20 500 + 400 = 10400 en σ ( D ) = ( 20 4 ) 2 + 15 2 23,35 .

c

`text(P)(D < 10350 | mu(D) = 10400 text( en ) sigma(D) = 23,35) ~~ 0,1612`

d

De verpakking heeft naar verhouding een grote standaardafwijking. Daardoor is de kans op een boete erg groot. Beter is het om alleen op de kuipjes te letten.

e

Kans op een boete bij 20 kuipjes is `text(P)(20K < 9950 | mu(20K) = 10000 text( en ) sigma(D) = 17,89) ~~ 0,0026` . Als alleen de kuipjes worden genomen, is de kans op een boete het kleinst.

f

`text(P)(K < 492 | mu(K) = 500 text( en ) sigma(K) = 4) ~~ 0,0228`
Men krijgt een boete bij meer dan 5 kuipjes. De kans daarop is `1 - text(P)(A le 4 | n = 100 text( en ) p = 0,0228) ~~ 0,0791` .

g

Bepaal m zo, dat `text(P)(K < 492 | mu(K) = m text( en ) sigma(K) = 4) ~~ 0,01` . Je vindt m = μ ( K ) 501,3 gram.

Opgave 6
a

`text(P)(X > 870 | mu = 860 text( en ) sigma = 10) ~~ 0,1586`

b

0,1586 3 0,0040

c

`text(P)(A = 3 | n = 6 text( en ) p = 0,1586) ~~ 0,0476`

d

`text(P)(X > 880 | mu = 860 text( en ) sigma = 10) ~~ 0,0228`
De kans op een verbetering bij drie sprongen is dan: `text(P)(A = 1 | n = 3 text( en ) p = 0,0228) ~~ 0,0652` .

e

Eis drie legt de meeste beperkingen op. Hij kan niet onbeperkt blijven springen.

Opgave 7
a

Ongeveer 0,62%.

b

Ongeveer 6,68%.

c

Beide normaalkrommen zijn even hoog en breed omdat de standaarddeviaties gelijk zijn. De gevraagde diameter is daarom 14,95 cm.

d

μ ( V ) = 15,0 - 14,9 = 0,1 en σ ( V ) = 0,1 2 + 0,1 2 0,14 mm.

e

`text(P)(V < 0 | mu = 0,1 text( en ) sigma = 0,14) ~~ 0,2375`

Opgave 8
a

`int_0^5 (75a - 3ax^2) text(d)x = 1` geeft `[75ax - a x^3]_0^5 = 1` .

Dus `375a - 125a = 1` , zodat `a = 1/250 = 0,004` .

b

`text(P)(2 lt X lt 4) = [0,3x - 0,004 x^3]_2^4 = 0,944 - 0,568 = 0,376` .

c

`[0,3x - 0,004 x^3]_k^5 = 1 - (0,3k - 0,004k^3) = 0,05`

Los deze vergelijking op met de GR: `y_1 = 0.3x - 0.004x^3` en `y_2 = 0.95` met venster `[0, 5]xx[0, 1]` . Je vindt: `k = x ~~ 4,057` .

Opgave 9Intelligentiequotiënt
Intelligentiequotiënt
a

Het gemiddelde IQ is 100 met een standaardafwijking van `15` .

b

Ja, want het is het quotiënt van je intelligentieleeftijd en je werkelijke leeftijd.

c

2 , 3 + 13 , 6 = 15 , 9 %.

d

Ongeveer 0,38%.

e

Ongeveer 120 of meer.

Opgave 10Cakemeel
Cakemeel
a

`text(P)(X < 495 | mu = 500 text( en ) sigma = 4) ~~ 0,1056` , dus ongeveer `11` %.

b

`text(P)(X < 500 | mu = m text( en ) sigma = 4) = 0,25` geeft m = μ 502,7 .

c

Je hebt hier te maken met een trekking zonder terugleggen. Er staan dus 15 pakken zonder ondergewicht, dus de gevraagde kans is 15 20 14 19 13 18 0,40 .

d

`text(P)(T < 8000 | mu = 8043,2 text( en ) sigma = sqrt(16) * 4) ~~ 0,004`

(bron: examen wiskunde A vwo 1986, eerste tijdvak)

Opgave 11Zeeppoeder
Zeeppoeder
a

`text(P)(X < 1000 | mu = 1070 text( en ) sigma = 40) ~~ 0,0401` , dus inderdaad ongeveer `4,0` %.

b

`text(P)(X > 2500 | mu = m text( en ) sigma = 40) = 0,04` geeft m = μ 2570 g.

c

Stel het aantal gezinspakken op x . Het aantal kleine pakken is dan 2 x . Voor het gewicht geldt: x 2570 + 2 x 1070 = 7536000 (in grammen). Er kunnen maximaal 1600 gezinspakken geproduceerd worden.

(bron: examen wiskunde A vwo 1984, eerste tijdvak)

Opgave 12Bewaking
Bewaking
a

`text(P)(X > 5,0 | mu = 3,6 text( en ) sigma = 0,7) ~~ 0,0228` , dus ongeveer 2%.

b

16 intervallen aan elkaar gekoppeld: μ = 16 3,6 = 57,6 en σ = 16 0,7 = 2,8 .
`text(P)(X > 60,0 | mu = 57,6 text( en ) sigma = 2,8) ~~ 0,1949` . Dus ongeveer 19%.

c

Kans op geen alarm van een sensor is 0,45. Kans op alarm 0,55.
In de gang zijn 5 sensoren; geven geen alarmmelding. De kans dat alarm wel afgaat: 1 - 0,55 5 0,9497 . Dit is ongeveer 95%.

d

Mogelijkheid 1:
1 - 0,55 n < 0,995 geeft n > log ( 0,005 ) log ( 0,55 ) 8,862 . Er moeten dus 9 sensoren zijn, dat is 4 extra.
Dit kost € 32000,00.
Mogelijkheid 2:
Als er twee sensoren worden vervangen is de kans dat het alarm afgaat 1 - 0,55 3 0,20 2 0,9933 < 0,995 .
Als er drie sensoren worden vervangen is de kans dat het alarm afgaat 1 - 0,55 2 0,20 3 0,9975 > 0,995 .
Er moeten dus 3 sensoren worden vervangen. De kosten daarvan zijn € 27000,00.

(bron: examen wiskunde A vwo 1991, tweede tijdvak)

Opgave 13Lengte van vrouwen
Lengte van vrouwen
a

Volgens de advocaat is P ( X 170 ) = 0,910 en dus is 170 - μ σ 1,34 ofwel 170 - μ 1,34 σ .

b

170 - μ 1,34 σ en μ = 160,4 geeft σ 7,2 .

c

`text(P)(X le g | mu = 160,4 text( en ) sigma = 7,2) = 0,955` , geeft g 172,6 .

d

Volgens het onderzoek is `text(P)(X > 172,6 | mu = m text( en ) sigma = 7,2) = 0,1234` en dit geeft m = μ 164,3 cm.

e

`text(P)(X le 170,0 | mu = 164,0 text( en ) sigma = 7,2) ~~ 0,7977` , dus ongeveer 80%.

(bron: examen wiskunde A vwo 1990, eerste tijdvak)

verder | terug