Er wordt onderzocht of een inpakmachine voor rollen koekjes goed is afgesteld. Er
zouden
`20`
koekjes in een rol moeten gaan.
Noteer de variabele, nulhypothese en alternatieve hypothese van de toets.
Beschrijf bij elke van de onderzoeken hoe een bijbehorende toets er uit zal zien.
Een onderzoek naar de bewering van een politicus dat meer dan `50` % van de kiezers op hem gaat stemmen.
Een consumentenbond doet onderzoek naar de levensduur van lampen.
De kwaliteitsafdeling van een fabriek onderzoekt de hoeveelheid shampoo in flessen.
Leraar A denkt uit jarenlange ervaring dat slechts % van de leerlingen zich ook echt aan zijn planning houdt. Leraar B vermoedt dat dit toch wel bij % van de leerlingen het geval is. Ze besluiten in hun klassen een contrĂ´le te houden. Het gaat daarbij om leerlingen.
Hoe luiden de nulhypothese en de alternatieve hypothese?
Ze spreken een grens af van : bij meer dan leerlingen die "bij" zijn krijgt B gelijk, anders leraar A.
Hoe groot is de kans dat B ten onrechte ongelijk krijgt?
En hoe groot is de kans dat A ten onrechte ongelijk krijgt?
Bepaal de grens zo, dat de kans op deze fouten voor beide docenten samen zo klein mogelijk is.
In een bepaald gebied lijdt volgens de krant % van de mensen aan griep. De afdelingsleider van de bovenbouw van de enige havo/vwo school in dat gebied constateert dat er op datzelfde moment van zijn leerlingen ziek zijn. Dat is minder dan %.
Mag zij nu concluderen dat de krant overdrijft? Licht je antwoord toe.
Ze besluit om de sectie wiskunde te vragen om met een groep leerlingen dit ziektepercentage te onderzoeken. Het groepje leerlingen gaat in een aselecte steekproef van personen navragen wie er op de dag dat deze krant verscheen de griep hadden.
Welke nulhypothese en welke alternatieve hypothese gaan ze hanteren?
Ze kiezen voor hun kritieke gebied of minder zieken in de steekproef. Hoe groot is dan de kans dat ze ten onrechte concluderen dat de krant overdrijft?
Hoe kunnen ze die kans verkleinen?
Waarom heeft het weinig zin om het kritieke gebied zo te maken dat die kans afgerond op vier decimalen is?
De gemiddelde lengte van vrouwen is bij benadering normaal verdeeld. In 1999 was de gemiddelde lengte van de vrouwen in Nederland cm met een standaardafwijking van cm. Het is niet ondenkbaar dat de gemiddelde lengte van de Nederlandse vrouw sinds die tijd groter is geworden. Een onderzoeksbureau onderzoekt dit door middel van een aselecte steekproef van vrouwen in Nederland. Vooraf stellen de onderzoekers dat ze zullen concluderen dat de Nederlandse vrouw langer is geworden als de gemiddelde lengte in die steekproef cm of meer is.
Welke nulhypothese hanteert het bureau? En hoe luidt de alternatieve hypothese?
Wat is het kritieke gebied van deze toets? Waarom moet dit vooraf worden vastgesteld?
Hoe groot is de kans dat men ten onrechte concludeert dat de Nederlandse vrouw langer is geworden?
Hoe kan die kans worden verkleind door het kritieke gebied aan te passen?
Is de grootte van de steekproef ook van invloed op die kans?