Hypothesen en verbanden > Hypothese toetsen
1234567Hypothese toetsen

Uitleg

Op een consultatiebureau blijken de laatste tijd veel meisjes te zijn geboren: 48 van de 80 laatst geboren kinderen zijn meisjes. Dat is 60% van het totaal.
Is dit toeval of is de kans op de geboorte van een meisje inderdaad groter dan op die van een jongen?

Om te onderzoeken hoe dit zit kun je een nieuwe steekproef doen: je vraagt bijvoorbeeld een ander consultatiebureau hoeveel meisjes er bij de 100 laatstgeborenen zijn. Je vergelijkt dan twee hypothesen:

  • de nulhypothese H 0 : de kans op een meisje is 0,5

  • de alternatieve hypothese H 1 : de kans op een meisje is 0,6

Je moet wel vooraf afspreken vanaf welk aantal meisjes bij de 100  laatstgeborenen je welke hypothese accepteert en welke je verwerpt: bij 50 of minder meisjes accepteer je H 0 en verwerp je H 1 , bij 60 of meer accepteer je H 1 en verwerp je H 0 . Maar hoe zit het daar tussenin? Er bestaat altijd een kans dat je een hypothese ten onrechte verwerpt.
Laat X het aantal meisjes bij de 100 laatstgeborenen zijn. X is binomiaal verdeeld met n = 100 en p = 0,5 (als H 0 geldt) of p = 0,6 (als H 1 geldt).
Neem bijvoorbeeld aan dat je H 0 verwerpt bij 55 meisjes of meer, dan is de kans dat je dit ten onrechte doet: `text(P)(X ge 55 | n = 100 text( en ) p = 0,5 ) ≈ 0,1841` .

Opgave 1

In de Uitleg gaat het om de geboorte van meisjes. Neem eens aan dat de kans op de geboorte van een meisje echt 0,5 is. Je bekijkt een steekproef van 100 baby’s.

a

Bereken de kans dat daar dan ook precies 50 meisjes bij zijn.

b

Hoe groot is de kans dat er geen 50 meisjes bij zijn?

c

Welke van beide kansen is het grootst? Is dat in strijd met een kans van 0,5 op de geboorte van een meisje?

Opgave 2

Je zag in de voorgaande opgave dat de kans op precies 50 meisjes in een steekproef van 100 pasgeborenen nog niet zo groot is. En dat terwijl je uitging van een kans van 50% op de geboorte van een meisje.

a

Maak een kansverdeling voor het aantal meisjes in een steekproef van 100 bij een geboortekans van 0,5 voor een meisje.

Je ziet dat de kans dat er 51 meisjes in de steekproef voorkomen kleiner is dan de kans dat dit er 50 zijn. Toch is die kans niet zoveel kleiner dat je in zo’n geval gaat twijfelen aan de kans van 0,5.

b

Waarom ga je bij 60 meisjes waarschijnlijk wel twijfelen?

c

Bekijk opnieuw de kansverdeling uitgaande van een geboortekans van 0,5 voor een meisje. Bij welke aantallen meisjes in de steekproef is de kans daarop minder dan 1%?

d

Bij welke aantallen ga je twijfelen aan de geboortekans van 0,5 in de steekproef van 100?

Opgave 3

In de Uitleg is sprake van een geval waarin het aantal geboren meisjes 60% van het totaal is. Ga uit van de steekproef van 100  pasgeborenen.

a

Waarom is de nulhypothese p = 0,5 als p de kans is dat een pasgeborene een meisjes is?

b

Maak uitgaande van deze nulhypothese een tabel van de kansen dat H 0 ten onrechte wordt verworpen.

c

Maak uitgaande van de alternatieve hypothese een tabel van de kansen dat H 1 ten onrechte wordt verworpen.

d

Voor welk aantal meisjes onder de pasgeborenen is de som van de kansen uit a en b het kleinst?

e

Bij welk aantal meisjes in de steekproef zul je toch zeggen dat de kans dat een pasgeborene een meisje is 50% is?

verder | terug