In een tank zit `100` liter water waarin `10` kg zout opgelost is. Op een bepaald ogenblik laat men aan de bovenkant `1` liter zout water per minuut naar binnen lopen. De concentratie van het binnenstromende zoute water is `50` g zout per liter. Aan de onderkant van de tank laat men `1` liter per minuut wegstromen. Na `30` minuten worden beide stromen stopgezet.
Stel een modelformule op waarmee je de zoutconcentratie van het water in de tank kunt benaderen.
Benader de zoutconcentratie van het water in de tank na `30` minuten.
Schets de grafiek van de zoutconcentratie van het water in de tijd.
Geef een directe formule voor de zoutconcentratie van het water in de tijd.