Discrete dynamische modellen > Stelsels
123456Stelsels

Voorbeeld 3

In veel natuurgebieden is er sprake van een wisselwerking tussen de roofdieren en hun prooi, zoals vossen en konijnen. Modellen die zo'n wisselwerking bestuderen heten "roofdier-prooi-modellen" . De Italiaanse wiskundige Vito Volterra en de Amerikaanse wiskundige Alfred J. Lotka ontwierpen in 1925-1926 een dynamisch model voor dergelijke wisselwerkingen. Als `P(t)` het aantal prooidieren en `R(t)` het aantal roofdieren op tijdstip `t` is, zien de vergelijkingen er in discrete vorm als volgt uit:

  • `P(t) = P(t-1) + (a - b * R(t-1))*P(t-1)`

  • `R(t) = R(t-1) - (c - d * P(t-1))*R(t-1)`

Hierin zijn `a` , `b` , `c` en `d` positieve getallen.
Neem `a = 0,20` , `b = 0,0015` , `c = 0,1` en `d = 0,0002` . Ga verder uit van `P(0) = 600` dieren en `R(0) = 100` dieren. De tijd `t` is in maanden.

Plot met de grafische rekenmachine een grafiek waarin je het aantal prooidieren uitzet tegen het aantal roofdieren voor deze `120`  maanden. Hoe zie je aan deze grafiek dat dit model periodiek is met een zekere stijgingstrend?

> antwoord

Voer in:

`u(n)=u(n-1)+(0,2-0,0015*v(n-1))*u(n-1)` en `u(ntext(Min))={600}` .

`v(n)=v(n-1)-(0,1-0,0002*u(n-1))*v(n-1)` en `u(ntext(Min))={100}` .

Venster: `[0, 150]xx[0, 300]` .

Kies voor de fasegrafiek, zie het Practicum .

De grafiek ziet eruit als een langzaam naar buiten spiralende kromme.

Opgave 7

Bekijk het roofdier-prooi-model in Voorbeeld 3.

a

Waarom komt in de formule voor het aantal roofdieren een minteken voor `(c - d * P(t-1))*R(t-1)` ?

b

Voer de recursieformules in op de grafische rekenmachine en plot een tijdgrafiek voor de eerste `120`  maanden.

c

Na hoeveel maanden heeft het aantal prooidieren voor het eerst een maximale waarde bereikt? Waardoor wordt de daling van het aantal prooidieren daarna veroorzaakt?

d

Ga na dat het model periodiek is met een zekere stijgingstrend.

Opgave 8

In een afgesloten gebied leven konijnen en vossen. Voor de groeifactor van het aantal konijnen geldt `g_(text(k)) = 1,15 - 0,01 * V(t)` en voor de groeifactor van het aantal vossen geldt `g_(text(v)) = 0,70 + 0,0002 * K(t)` . Hierin is `K(t)` het aantal konijnen in jaar `t` en `V(t)` het aantal vossen in jaar `t` . Neem aan dat `V(0) = 20` en `K(0) = 2500` dieren.

a

Licht toe dat hierbij het roofdier-prooi-model past dat in Voorbeeld 3 is beschreven.

b

Welke twee modelformules kun je op grond hiervan opstellen voor het verloop van de aantallen dieren van deze twee soorten?

c

Voer de recursieformules in op de grafische rekenmachine en plot een tijdgrafiek voor de eerste `70`  maanden.

d

Na hoeveel jaar heeft het aantal vossen voor het eerst een maximale waarde bereikt? Wat betekent dit voor het aantal konijnen daarna?

e

Is dit model voor beide diersoorten op den duur gunstig?

verder | terug