Bekijk de applet
Cirkels en lijnen kun je algebraïsch voorstellen door vergelijkingen en door vectorvoorstellingen.
Bij een vectorvoorstelling denk je aan vectoren. Je kunt echter ook denken aan een
zich in de tijd verplaatsend punt.
De tijd is dan een parameer waar de plaats van het punt van af hangt.
In dat geval spreek je van een parametervoorstelling.
De rechte lijn `l` hiernaast heeft als mogelijke:
vergelijking `0,5x + y = 3` ;
vectorvoorstelling `( (x) , (y) )=( (0) , (3) ) + t * ( (4) , (text(-)2) )` ;
parametervoorstelling `x(t) = 4t` en `y(t) = 3 - 2t` .
Welke algebraïsche voorstelling van een lijn je gebruikt hangt van de omstandigheden af.
Bekijk de applet
De cirkel `c` hiernaast heeft als mogelijke:
vergelijking `(x−1)^2 + (y−4)^2 =10` ;
vectorvoorstelling `( (x) , (y) )=( (1+ 10 * cos(t)) , (4 + 10 * sin(t)))`
parametervoorstelling `x(t) = 1+ 10 * cos(t)` en `y(t) = 4 + 10 * sin(t)` .
Welke algebraïsche voorstelling van een cirkel je gebruikt hangt van de omstandigheden af. Heeft de vergelijking van de cirkel niet de vorm waarin je het middelpunt en de straal kunt aflezen, dan kun je hem door kwadraat afsplitsen in die vorm brengen.