Gegeven is de kubus
`OABC.DEFG`
met
`A(3, 0 ,0 )`
,
`C(0, 3 ,0 )`
en
`D(0, 0, 3 )`
.
Punt
`P`
ligt op
`AE`
zo, dat
`AP=2`
.
Teken de kubus en geef de coördinaten van `P` .
Beschrijf `vec(CP)` met kentallen en bereken exact de lengte van `vec(CP)` .
Stel een vectorvoorstelling op van de lijn door `C` en `P` .
Bereken in graden nauwkeurig de hoek waaronder de lijnen `CP` en `AG` elkaar snijden.
Bereken de coördinaten van het snijpunt van `CP` en `AG` .
Gegeven is de kubus
`OABC.DEFG`
met
`A(a, 0, 0)`
,
`C(0, a, 0 )`
en
`D(0, 0, a)`
.
`M`
is het snijpunt van
`OB`
en
`AC`
.
Bewijs dat `GM` en `CE` loodrecht op elkaar staan.
De afgeknotte regelmatige vierzijdige piramide `ABCD.EFGH` heeft hoekpunten `A(4, text(-)4, 0)` , `B(4, 4, 0)` , `C(text(-)4, 4, 0)` , `D(text(-)4, text(-)4, 0)` en `E(3, text(-)3, 3)` .
Geef de coördinaten van de hoekpunten `F` , `G` en `H` .
Welke coördinaten heeft de top van piramide `T.ABCD` waaruit deze afgeknotte piramide is ontstaan?
Bereken het snijpunt van de lijnen `AG` en `BH` .
Bereken de hoek waaronder de lijnen `AG` en `BH` elkaar snijden.
Bereken de afstand van punt `O` tot lijn `AE` in twee decimalen nauwkeurig.
Bereken de afstand van punt `B` tot lijn `AE` in twee decimalen nauwkeurig.
De punten `A(4, 0, 0)` , `B(0, 4, 0)` , `C(text(-)4, 0, 0)` , `D(0, text(-)4, 0)` en `T(0, 0, 4 )` zijn de hoekpunten van de regelmatige vierzijdige piramide `T.ABCD` . `M` is het midden van ribbe `TC` .
Bereken exact de lengte van vector `vec(DM)` .
Bereken de hoek tussen `DM` en `CT` .
In de figuur kun je een vlieger `APMQ` tekenen, waarbij `PQ` evenwijdig loopt aan de `y` -as. Bereken de coördinaten van de punten `P` en `Q` .
Bereken exact de oppervlakte van deze vlieger.
Bereken, indien mogelijk, de coördinaten van het snijpunt van de lijnen:
`((x), (y), (z))=((2), (4), (1))+p((text(-)1), (2), (4))` en `((x), (y), (z))=((6), (11), (12))+q((2), (1), (1))`
`((x), (y), (z))=((5), (3), (2))+r((1), (text(-)1), (3))` en `((x), (y), (z))=((2), (0), (4))+s((text(-)6), (3), (2))`
Gegeven zijn de punten
`O(0, 0, 0)`
,
`A(1, 2, 1)`
,
`B(b, b+1, b+2)`
en
`C(text(-)1, 4, text(-)3)`
.
Bereken de waarde van
`b`
als gegeven is dat de lijnen
`OA`
en
`BC`
elkaar snijden. Geef ook de coördinaten van dat snijpunt.