Meetkunde in 3D > Hoeken en afstanden
1234567Hoeken en afstanden

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Het kortst mogelijke verbindingslijnstuk van een punt op de éne lijn met een punt op de andere lijn.

d

Eigen antwoord.

Opgave 1
a

`0`

b

Kies een punt `P` op lijn `l` . De afstand bereken je door de afstand te bereken van een punt `P` tot lijn `m` .

Opgave 2

Het is handig om gelijk een vergelijking van vlak `V` te maken.
Bereken daartoe het uitproduct van `vec(AD)=((text(-)3), (0), ({:3,5:}))` en `vec(BC)=((0), (text(-)3), (2))`
Een normaalvector van `V` is `vec(n)=((7), (4), (6))` . Het vlak `V` is dus te schrijven als `7x+4y+6z=d` .
Dat `d=21` vind je door bijvoorbeeld punt `A` in te vullen.

Dus vlak `V: 7x+4y+6z=21` .

Nu maak je loodlijn `l` door `B` loodrecht op vlak `V` en snij deze met `V` .
`l: ((x), (y), (z))=((0), (3), (0))+p((7), (4), (6))` snijden met `V` geeft:
`49p+4(3+4p)+36p=21` en `p=9/101` .
Vul dit in lijn `l` in. Je krijgt `S(63/101, 339/101, 54/101)` .
`text(d)(AD, BC)=|BS|=sqrt((63/101)^2+(36/101)^2+(54/101)^2)~~0,9` .

Opgave 3
a

De normaalvector `vec(n_(ABC))` moet loodrecht staan op `vec(AB)=((text(-)3), (3), (0))` en op `vec(AC)=((text(-)3), (0), (2))` .

Neem bijvoorbeeld `vec(n_(ABC))=((2),(2),(3))` en `vec(ED)=(({:text(-)1,5:}), ({:text(-)1,5:}), (5))` .

b

Gebruik het inproduct van de vectoren `vec(n_(ABC))` en `vec(ED)` :

`9=sqrt(17)*sqrt(29,5)*cos(varphi)` geeft `varphi~~66^@` .

Dit is de hoek tussen de normaalvector van vlak `ABC` en `ED` .
De gevraagde hoek is dus `/_(ED, ABC)~~90^@-66^@=24^@` .

Opgave 4
a

Alleen `S` .

b

Maak een vlak `W` door `PQ` evenwijdig aan `RS` .
De normaalvector van `W` moet loodrecht staan op `vec(PQ)=((text(-)1), (1), (0))` en op `vec(RS)=((5), (2), (text(-)5))` . Bijvoorbeeld (uitproduct) `vec(n_W)=((5), (5), (7))` .
Dus `W` is te schrijven als `5x+5y+7z=d` . Je vindt `d=25` door bijvoorbeeld punt `P(5, 0, 0)` in te vullen. Dus `W: 5x+5y+7z=25` .

De gevraagde afstand is de afstand van bijvoorbeeld punt `R` tot vlak `W` .
Lijn `m` door `R` loodrecht op `W` snijd je met `W` .
`m: ((x), (y), (z))=((0), (0), (5))+q((5), (5), (7))` invullen in `W` geeft:

`25q+25q+7(5+7q)=25` en `q=text(-)10/99` .

Vul dit in lijn `m` in. Je krijgt `S(text(-)50/99, text(-)50/99, 425/99)` .

`text(d)(PQ, RS)=text(d)(R, W)=sqrt((text(-)50/99)^2+(text(-)50/99)^2+(text(-)70/99)^2)=10/3sqrt(11)~~1,01` .

c

Gebruik het inproduct van de vectoren `vec(PQ)` en `vec(RS)` :

`text(-)3=sqrt(2)*sqrt(54)*cos(varphi)` geeft `varphi~~107^@` en `/_(PQ,RS)~~73^@` .

d

`PQ: ((x), (y), (z))=((5), (0), (0))+r((text(-)1), (1), (0))` snijden met `V` (substitueren):

`2(5-r)+3r=12` geeft `r=2` .

Vul dit in lijn `PQ` in. Je krijgt als snijpunt `(3, 2, 0)` .

e

De richtingsvector van `PQ` is `((text(-)1), (1), (0))` en de normaalvector van `V` is `vec(n_V)=((2), (3), (4))` .
Gebruik het inproduct van deze twee vectoren:

`text(-)2+3=1=sqrt(2)*sqrt(29)*cos(varphi)` geeft `varphi~~82^@` .

Dit is de hoek tussen `vec(n_V)` en `vec(PQ)` ; `/_(PQ,V)~~90^@-82^@=8^@` .

f

Een vergelijking van vlak `PQR` is `x+y+z=5` . De normaalvector is dus `vec(n_(PQR))=((1), (1), (1))` . De normaalvector van vlak `V` is `vec(n_V)=((2), (3), (4))` .

De hoek tussen de twee vlakken is de hoek tussen de normaalvectoren van de twee vlakken.
Bereken het inproduct van deze twee vectoren.

`9=sqrt(3)*sqrt(29)*cos(/_(V, PQR))` geeft `/_(V, PQR)~~15^@` .

Opgave 5
a

Maak vlak `V` door `CT` evenwijdig aan `AB` .
Teken lijn door `(2, 0, 0)` loodrecht op `V` , deze gaat door punt `T` van het vlak `V` .
De gevraagde afstand is de afstand van `(2, 0, 0)` tot `T` .

b

Die is hetzelfde als de afstand van lijn `AB` tot vlak `CDT` , dus ook `2sqrt(2)` (dat zie je door de figuur `90^@` te draaien).

c

Deze lijn snijdt het vlak, dus deze afstand varieert van punt tot punt. Hun kortste onderlinge afstand is 0.

Opgave 6
a

Omdat de richtingsvectoren geen veelvoud van elkaar zijn, lopen ze niet evenwijdig.
Voor een eventueel snijpunt moet gelden:
(1) `2-2p=3+4q`
(2) `1=text(-)1+2q`
(3) `text(-)1+3p=q`

Uit (2) volgt `q=1` , dit invullen bij (1) geeft `p=text(-)5/2` . Vul nu beide waarden in bij (3), dan krijg je een tegenspraak (want `text(-)17/2≠1` ).

Dus ze snijden elkaar ook niet, dus kruisen ze elkaar.

b

Maak vlak `V` door lijn `l` evenwijdig aan lijn `m` .
`V: ((x),(y),(z))=((2),(1),(text(-)1))+p((text(-)2),(0),(3))+q((4),(2),(1))` .

Een normaalvector van dit vlak is `vec(n)=((3), (text(-)7), (2))` .
Een vergelijking van vlak `V` is dan: `3x-7y+2z=text(-)3`

Maak nu een lijn door een punt van lijn `m` loodrecht op `V` .
Bijvoorbeeld `p:((x), (y), (z))=((3), (text(-)1), (0))+r((3), (text(-)7), (2))` .
Deze lijn snijden met vlak `V` geeft:
`3(3+3r)-7(text(-)1-7r)+2(0+2r)=text(-)3` en `r=text(-)19/62` .

Vul dit in lijn `p` in. Je krijgt `S(129/62, 71/62, text(-)38/62)` .

Nu is de gevraagde afstand de afstand van `P(3, text(-)1, 0)` naar `S` .
Dus is `text(d)(l, m)=|PS|=sqrt((text(-)57/62)^2+(133/62)^2+(text(-)38/62)^2)=19/62sqrt(62)~~2,41` .

Opgave 7
a

Het is de hoek tussen `CT` en de lijn door `T` en evenwijdig aan `AB` . (Draai de figuur zo, dat je langs de `y` -as kijkt.)

b

`ABT: x+z=2` en `BCT: y+z=2` .
De hoek tussen de twee vlakken is de hoek tussen de twee normaalvectoren van de twee vlakken.
`vec(n_(ABT))=((1), (0), (1))` en `vec(n_(BCT))=((0), (1), (1))` .

Inproduct: `1=sqrt(2)*sqrt(2)*cos(varphi)` geeft `varphi=/_(ABT,BCT)=60^@` .

Deze hoek is de hoek tussen `AM` en `MC` , waarbij `M` het punt van `BT` is waarbij zowel `AM` als `MC` loodrecht op `BT` staan.

c

Dat is de hoek tussen `vec(AC)=((1), (text(-)1), (0))` en `vec(CT)=((1), (text(-)1), (1))` .

Met het inproduct: `2=sqrt(2)*sqrt(3)*cos(varphi)` geeft `varphi=/_(AC,CT)~~35^@` .

d

`/_OPT=45^@` waarbij `P` het snijpunt van `AB` en de `x` -as is.

Opgave 8
a

`/_(V,W)=/_(vec(n_V),vec(n_W))` . Je hebt dus de normaalvector van de twee vlakken nodig.

Uitproduct richtingsvectoren: `vec(n_V)=((3), (text(-)1), (5))` .

Uitproduct richtingsvectoren: `vec(n_W)=((text(-)2), (1), (2))` .

Inproduct van beide normaalvectoren: `3=sqrt(35)*sqrt(9)*cos(varphi)` geeft `varphi=/_(V,W)~~80^@` .

b

Inproduct richtingsvector `l` en normaalvector `V` geeft:
`20=sqrt(14)*sqrt(35)*cos(varphi)` en `varphi~~25^@` .

`/_(l, V)~~90^@-25^@=65^@` .

c
Opgave 9
a

Deze twee lijnen liggen in vlakken die evenwijdig zijn ( `AM` ligt in zijvlak `ABEF` en `GH` ligt in zijvlak `CDGH` ). Dus de gevraagde afstand is de afstand tussen deze twee vlakken, dus `6` .

b

Kies `A(0, 0, 0)` .
Een vector die loodrecht staat op `BE=((text(-)1), (0), (1))` en op `AG=((1), (1), (1))` is `vec(n)=((1), (text(-)2), (1))` .
Dus een vlak `V` door `BE` evenwijdig aan `AG` is te schrijven als `x-2y+z=d` .
`d=6` vind je door bijvoorbeeld punt `B` in te vullen. Dus `V: x-2y+z=6` .

Lijn door `A` loodrecht op `V` :

`l:((x), (y), (z))=p((1), (text(-)2), (1))`
Deze lijn snijden met `V` : `p+4p+p=6` en `p=1` .
Vul dit in lijn `l` in. Je krijgt `S(1, text(-)2, 1)` .

`text(d)(BE, AG)=sqrt(1^2+(text(-)2)^2+1^2)=sqrt(6)` cm.

Opgave 10
a

Het inproduct van de richtingsvector `((text(-)2), (3), (3))` van `l` en de normaalvector `vec(n_V)=((1), (text(-)2), (2))` is: `text(-)2-6+6=text(-)2=sqrt(9)*sqrt(22)*cos(varphi)` .
Dus `cos(varphi)=(text(-)2)/(3sqrt(22))` en `varphi~~98^@` .

Je moet de scherpe hoek hebben, dus `/_(l,V)~~90^@-82^@=8^@` .

b

Een vergelijking van `W` is `9x+8y-2z=46` .

Maak lijn `n` door punt van `m` loodrecht op vlak `W` :

`n:((x), (y), (z))=((3), (text(-)1), (2))+r((9), (8), (text(-)2))`

Snijd deze met vlak `W` : `9(3+9r)+8(text(-)1+8r)-2(2-2r)=46` geeft `r=31/149` .

Vul dit in lijn `n` in. Je krijgt `S(726/149, 99/149, 236/149)` .
`text(d)(l, m)=sqrt((726/149-3)^2+(99/149-text(-)1)^2+(236/149-2)^2)=31/149sqrt(149)~~2,54`

Opgave 11
a

Bedenk dat `P(4, text(-)2, 0)` .
Eerst een vergelijking van vlak `V` vinden.
De normaalvector van vlak `V` is hetzelfde als de normaalvector van vlak `BCT` (omdat ze evenwijdig lopen).
`vec(n_(BCT))=((0), (3), (1))= vec(n_V)` .
Nu een normaalvector van vlak `ADT` vinden. Deze moet loodrecht staan op `vec(AD)=((text(-)8), (0), (0))` en op `AT=((text(-)4), (4), (12))` .

Neem `vec(n_(ADT))=((0), (3), (text(-)1))` .

De hoek tussen de vlakken `ADT` en `V` bereken je met behulp van het inproduct van beide normaalvectoren:

`8=sqrt(10)*sqrt(10)*cos(varphi)` geeft `varphi=/_(ADT,V)~~37^@` .

b

Deze twee vlakken lopen evenwijdig dus is dit de afstand tussen een punt van vlak `V` (bijvoorbeeld `P` ) tot vlak `BCT` .
Maak een loodlijn `m` door `P` loodrecht op vlak `BCT` :

`m: ((x), (y), (z))=((4), (text(-)2), (0))+p((0), (3), (1))` .

Deze lijn snijden met vlak `BCT: 3y+z=12` geeft: `3(text(-)2+3p)+p=12` en `p=9/5` .

Vul dit in lijn `m` in. Je krijgt `S(4, 17/5, 9/5)` .
`text(d)(V, BCT)=sqrt((27/5)^2+(9/5)^2)=9/5sqrt(10)~~5,69` .

Opgave 12
a

`vec(ED)=((text(-)1), (1), ({:2,5:}))` en `vec(AB)=((0), (1), (0))` .

Inproduct: `1=sqrt(8,25)*sqrt(1)*cos(varphi)` geeft `varphi=/_(ED,AB)~~70^@` .

b

`vec(n_(OBT))=((text(-)1), (1), (0))` en `vec(BD)=((text(-)3), (text(-)1), ({:2,5:}))` .

Inproduct: `2=sqrt(2)*sqrt(16,25)*cos(varphi)` geeft `varphi~~69^@` .
Dus `/_(BD,OBT)~~90^@-69^@=21^@` .

c

`BD: ((x), (y), (z))=((4), (4), (0))+p((text(-)3), (text(-)1), ({:2,5:}))` .
Vergelijking van vlak `OAT: ax+by+cz=d` , door de punten `O` , `A` en `T` in te vullen weet je dat `d=0` , `4a=0` , dus `a=0` en `2b+5c=0` . Kies `b=5` , dan `c=text(-)2` .
Dus vlak `OAT: 5y-2z=0` .

Lijn `BD` snijden met vlak `OAT` : `5(4-p)-5p=0` geeft `p=2` .
Dus snijpunt is `S(text(-)2, 2, 5)` .

Bereken het inproduct van `vec(BD)=((text(-)3), (text(-)1), ({:2,5:}))` met `vec(n_(OAT))=((0), (5), (text(-)2))` :

`text(-)10=sqrt(16,25)*sqrt(29)*cos(varphi)` geeft `varphi~~63^@` , dus `/_(BD,OAT)~~90^@-63^@=27^@`

d

`OD: ((x), (y), (z))=r((1), (3), ({:2,5:}))` en `TE: ((x), (y), (z))=((2), (2), (0))+s((0), (0), (1))` .
Laat `V` het vlak door `OD` evenwijdig met `TE` , dan `V: ((x), (y), (z))=u((1), (3), ({:2,5:}))+v((0), (0), (1))` . Een normaalvector van `V` is `vec(n)=((3), (text(-)1), (0))` . Dus een vergelijking van `V` is `3x-y=0` .
Maak nu een loodlijn `l` door `E(2, 2, 0)` loodrecht op vlak `V` .

`l: ((x), (y), (z))=((2),(2),(0))+w((3),(text(-)1), (0))`

Snijden met `V` geeft: `3(2+3w)-(2-w)=0` en `w=text(-)0,4` .
Dit invullen in `l` geeft snijpunt `S(0,8; 2,4; 0)` .
`text(d)(OD, TE)=|ES|=sqrt((text(-)1,2)^2+0,4^2+0^2)=2/5sqrt(10)~~1,26` .

Opgave 13
a

Bedenk `P(4, 4, 4)` .
Omdat vlak `AGC: ax+by+cz=d` door de punten `A` , `C` en `G` gaat moet gelden:
`4a=d` , `8b=d` en `8b+4c=d` . Kies `a=2` , dan is `d=8` , `b=1` en `c=0` .
Dus `AGC: 2x+y=8` .
Maak lijn `l` door `P` loodrecht op `AGC` : `m: ((x), (y), (z))=((4), (4), (4))+p((2), (1), (0))` .
Deze lijn `l` snijden met vlak `AGC` : `2(4+2p)+4+p=8` geeft `p=text(-)4/5` .
Snijpunt `S(12/5, 16/5, 4)` .
`text(d)(P,AGC)=|PS|=sqrt((4-12/5)^2+(4-16/5)^2+(4-4)^2)=sqrt(16/5)=4/5sqrt(5)` .

b

`GB: ((x), (y), (z))=((0), (8), (4))+q((1), (0), (text(-)1))`
Een punt `Q` op `GB` is te schrijven als `(q, 8, 4-q)` .
`vec(PQ)=((q-4), (4), (text(-)q))` moet loodrecht staan op de richtingsvector van `GB` , dus loodrecht op `((1), (0), (text(-)1))` .
Hun inproduct is dus `q-4+q=0` , ofwel `q=2` .

Dus `Q(2, 8, 2)` en `text(d)(P, GB)=|PQ|=sqrt((text(-)2)^2+4^2+(text(-)2)^2)=sqrt(24)=2sqrt(6)` .

c

`M(4, m, 4)`
Lijn door `M` loodrecht op `AGC` : `((x), (y), (z))=((4), (m), (4))+r((2), (1), (0))` .
Deze lijn snijden met `AGC` geeft: `2(4+2r)+m+r=8` en `r=text(-)m/5` .
Snijpunt `T(4-2/5m, 4/5m, 4)` .
`text(d)(M, AGC)=|MT|=sqrt((text(-)2/5m)^2+(text(-)m/5)^2+0^2)=2` .
Ofwel `4/25m^2+1/25m^2=4` , dus `m=sqrt(20)=2sqrt(5)` .

Dus `M(4, 2sqrt(5), 4)` .

d

Nee, de kortste afstand is van `F` tot `BG` . Deze afstand is `sqrt(8)` en dit is groter dan `2` .

Opgave 14

Noem `M` het snijpunt van `AC` en `BD` (het midden van vierkant `ABCD` dus). Dus `M(text(-)6, 21, 3)` . Omdat `T.ABCD` een regelmatige vierzijdige piramide is, staat `vec(TM)` loodrecht op het vlak `ABCD` , dus loodrecht op `vec(AC)=((0), (3), (4))` en op `vec(BD)=((1), (0), (0))` .
Neem als `vec(TM)=((0), (4), (text(-)3))` .
`T` ligt dus op lijn `m` door `M` met richtingsvector `vec(TM)` , ofwel op `m: ((x), (y), (z))=((text(-)6), (21), (3))+s((0), (4), (text(-)3))` .
Ook ligt `T` in vlak `V` , dus moet je lijn `m` snijden met vlak `V` .

Dit geeft `text(-)24+21+4s+6(3-3s)=2` en `s=13/14` .
De top is `T(text(-)6, 173/7, 3/14)` .

Dan is de hoogte `|TM|=sqrt(0^2+(52/14)^2+(text(-)39/14)^2)=65/14~~4,64` .

En `|AT|=sqrt(0^2+(5/7)^2+(text(-)95/14)^2)=5/14sqrt(365)~~6,82` .

Opgave 15Kruisende lijnen
Kruisende lijnen

Je kunt hier kiezen uit een zuiver meetkundige aanpak of een aanpak met coördinaten.
Hier zie je een uitwerking met behulp van coördinaten.

Mogelijkheid 1:

De lengte van lijnstuk `AB` is `a` .
Kies voor lijn `l` de `x` -as en voor punt `A` de oorsprong `A(0, 0, 0)` .
Lijn `m` ligt in een vlak evenwijdig het `xy` -vlak door `B(0, 0, a)` .

De hoek tussen de lijnen `l` en `m` is `60^@` , dus lijn `m: ((x), (y), (z))=((0), (0), (a))+r((1), (sqrt(3)), (0))` .
Verder is `P(2, 0, 0)` of `P(text(-)2, 0, 0)` , neem eerst `P(2, 0, 0)` .

Kies punt `Q` op lijn `m` op afstand `4` van `B` met een positieve `y` -coördinaat. Dit geeft `Q(2, 2sqrt(3), a)` .
Verder is gegeven dat `|PQ|=6` , dus `sqrt((0)^2+(2sqrt(3))^2+a^2)=6` .
Uitwerken geeft `sqrt(12+a^2)=6` , zodat `a=sqrt(24)=2sqrt(6)` .
Dus `|AB|=2sqrt(6)` .

Nu nog de afstand van `AB` tot `PQ` .

`AB` ligt in vlak `x=0` en `PQ` ligt in vlak `x=2` . Dus `text(d)(AB, PQ)=2` .

Mogelijkheid 2:

Neem nu `P(text(-)2, 0, 0)` .

Kies punt `Q` op lijn `m` op afstand `4` van `B` met een positieve `y` -coördinaat. Dit geeft `Q(2, 2sqrt(3), a)` .
Verder is gegeven dat `|PQ|=6` , dus `sqrt((4)^2+(2sqrt(3))^2+a^2)=6` .
Uitwerken geeft `sqrt(28+a^2)=6` , zodat `a=sqrt(8)=2sqrt(2)` .
Dus `|AB|=2sqrt(2)` .

Nu nog de afstand van `AB` tot `PQ` .

Daarvoor moet je een vlak maken waar `PQ` in ligt en dat evenwijdig is met `AB` , dus met de `z` -as. De gevraagde afstand is dan een loodlijnstuk vanuit `A` op dit verticale vlak. In een bovenaanzicht kun je de lengte ervan met gelijkvormigheid berekenen. Je vindt `text(d)(AB, PQ)= (4sqrt(3))/(sqrt(28)) = 2/7 sqrt(21)` .

Opgave 16
a

Ongeveer `66^@` .

b

Ongeveer `22^@` .

c

Ongeveer `29^@` .

d

`text(d)(OD, TE) = 2/5sqrt(10)`

verder | terug